Vervoer van personen en goederen ging in de negentiende eeuw hoofdzakelijk over de dijk of over de rivier. Wegen door de polder waren hoofdzakelijk bij mooi weer tijdens de zomermaanden te berijden. Het vrachtvervoer in de negentiende eeuw kon gebruik maken van een aantal scheepjes die in Zuilichem aanwezig waren. Dat waren allemaal zeilscheepjes. Langs de Waal liep een jaagpad dat goed bruikbaar was maar zelden werd gebruikt. In 1857 kocht de gemeente een perceel grond langs de Waal waar een laad- en losplaats (de Bol) werd ingericht voor het goederenvervoer. In 1861 waren in Zuilichem drie schepen beschikbaar met een tonnage van totaal 108 ton. Schippers waren Machiel Verbeek, Jan ter Wal, Hendrik en Jan Hendrik den Ouden. Laatstgenoemde kocht in 1863 een overdekte aak. In datzelfde jaar was het aantal schepen toegenomen tot vijf, met een laadvermogen van 140 ton. Het transport van landbouwproducten en stenen groeide. Vrijwel ieder jaar kwam er een schip bij. In 1866 was er al sprake van zeven schepen die totaal 186 ton konden vervoeren, waaronder het schip van Adriaan Schreuders Willemszn. Wekelijks voer op maandag een marktschuit van twaalf ton naar Gorinchem. Om zes uur ’s morgens werd naar Gorinchem afgevaren en om twaalf uur keerde de schuit terug. Dat was in 1855 het enige middel van vervoer over water voor de Zuilichemers die daar volgens het gemeentebestuur erg tevreden voer waren. In 1867 verviel de marktschuit. Het vervoer van personen en goederen werd overgenomen door eens shroefstoomboot die tussen Gorinchem en Zaltbommel ging varen, op maandag naar de markt in Gorincgem en op dinsdag naar de markt in Zaltbommel. In 1872 kochten S.F. Monhemius, die in Brakel woonde, Machiel Duijser uit Veen en Cornelis Duijser uit Zuilichem voor achthonderd gulden het schip 'De vrouwe Helena Maria'. Het tonnage nam geleidelijk toe tot 217 ton in 1876. De Zuilichemse zeilschepen van rond de 130 ton werden in Duitsland gebouwd en kregen in Nederland al snel de naam ‘Zuilichemse Keen’ (waarschijnlijk afkomstig van kahn). De keen was een zeilaak. In 1880 kwam er een nieuwe stoombootdienst bij die Zuilichem ging aandoen op zijn route tussen Tiel en Gorinchem, namelijk de ‘Suzanne II'. Hiermee kon dagelijks worden gereisd naar de steden en alle tussenliggende plaatsen. De gemeente zorgde voor het op diepte houden van de vaargeul die naar de Bol liep, zodat het vracht- en personenvervoer ongehinderd doorgang kon hebben. ’s Winters hadden de schepen veel last van drijvend, kruiend of vastzittend ijs. Dan kon of mocht niet gevaren worden. Het aantal stoombootondernemingen dat Zuilichem aandeed was begin jaren twintig van de twintigste eeuw gegroeid tot vier. De Nederlandse Stoombootrederij (NSR) uit Rotterdam, ook de Rotterdamse boot genoemd, voer dagelijks tussen Rotterdam en Mannheim. De Vereenigde Nijmeegse Stoombootmaatschappij, in de volksmond de Nijnmeegse boot genoemd, had een dagelijkse dienst tussen Nijmegen en Rotterdam. Stoombootrederij v/h J & A van der Schuyt onderhield een dagelijkse dienst tussen Tiel en Rotterdam. En tenslotte voer de Mercurius van de Gorinchemse Schroefbootonderneming nog steeds op maandag en zaterdag tussen Zaltbommel en Gorinchemen op dinsdag tussen Zaltbommel en Rotterdam. Op vrijdag 20 februari 1914 voer de ‘Mercurius II’ een extra dienst in verband met de onafhankelijkheidsfeesten in Gorinchem om acht uur werd uit Herwijnen vertrokken en via Zuilichem, Brakel en Vuren naar Gorinchem gevaren waar een grote allegorische optocht werd gehouden. Niet alle stoomboten legden in Zuilichem aan. Reizigers voor de Rotterdamse boot moesten met een roeiboot midden op de River langszij worden gebracht en dan op de raderboot overstappen. Dat was soms een hachelijke onderneming.
Het contact met Herwijnen aan de overkant werd onderhouden door een veerdienst, die gebruik maakte van roeischuiten. De boot vertrok van het veerhuis in Zuilichem en legde aan ter hoogte van het Kerkeneind in Herwijnen. De veerman tussen Zuilichem en Herwijnen, Gijsbert de Geus, verkocht overigens het veerhuis in Zuilichem aan de Herwijnse steenfabrikant Arie Jacobus Mijnlieff voor 139 gulden. In mei 1931 nam W. van Tongerlo de pacht van het veer over. Er werd gevaren van 5.00 tot 22.00 uur en eventueel ’s nachts op afspraak. Regelmatig werden de kade-oever of lig-gelden door de gemeente opnieuw vastgesteld. Het veer voer tot begin jaren zeventig van de twintigste eeuw.
Bron: De geschiedenis van Zuilichem, dorp tussen de Maas en de Waal - Aart Bijl - 2013