De familie Ermstrang

driesnoekenHet verhaal van een Brakelse familie in de vorige eeuw is verleden tijd, zij waren vissers, de vissers leven niet meer en de visvangst is vergane glorie. Willem Ermstrang (1882–1972) woonde aan de Waaldijk en was zalmvisser. Het huis heette “De drie snoeken”. Het was een gezin met vijf zonen en een dochter. Als het water hoog stond konden de kinderen in een teil in het achterhuis varen. Zijn kleindochter Hannie herinnert zich dat haar opa Willem altijd een duffelse jas droeg en een schipperspet met een glimmende klep. Hannies vader heette Jacob. Haar oom Jan had grote handen die bruin waren van het tanen van de vissersnetten. Altijd breide hij netten en fuiken. Het netten boeten en knopen was huisvlijt. Het begin bond hij vast aan de koperen roei van de potkachel. Met een pruim achter zijn kiezen vertelde hij dan onder het netten boeten de mooiste verhalen over de visserij aan de kinderen. Later verhuisde Willem met zijn gezin naar het huis aan de Hovendsestraat, welke in 1905 voor 5000 gulden door overgrootvader Arie was gebouwd. Arie is 97 jaar geworden en sliep met een slaapmuts in de bedstee. Hannie weet te vertellen dat haar overgrootvader Arie en zijn vader Steven ook vissers waren. Ze hadden ook zalmschouwen. Na het overlijden erfden de zonen de zalmschouwen.

De vangst

netennaald

De mannen maakten vaak zelf hun boten en breiden hun eigen netten. Aan de Waarddijk stond een taanketel waar de vissers allemaal gebruik van konden maken. Tanen is het conserveren van de visnetten met cachou, een extract uit de bast van de palmboom. Ook maakten ze zelf de houten spoeltjes (filetnaald) om het vissersgaren om te winden en de spaantjes om de knopen en de mazen aan te drukken. De voorraad netten lag in het huis aan de Hovendsedijk, de netten werden daar op het land gedroogd. In een inham aan de Waarddijk van de Waal lag de zalmschouw van Willem, die ook van zijn vader Arie was geweest. Er lagen meer boten, ook die van Aart en Arie Versteeg. Opa Willem had een “Fannie”, die was groter dan de “Meerkoet”. De boten de “Driekwarter” en de “Viszegen” waren nog groter. De “Fannie” had een ronde kop, daardoor was hij moeilijk in bedwang te houden, hij draaide vaak rond. De taanketel stond aan de Waarddijk, in de buurt van de Reigersplaat, even verder lag de Bloemenstrang en aan het eind van de Waarddijk de Aalput. Bij die put hingen vaak de fuiken en de netten te drogen. De netten werden getaand in heet water met cachot, een extract van acacia om het rotten tegen te gaan. Het werd ook wel getaand met een aftreksel van eikenschors. Als de boot binnen kwam stonden er altijd oude vissers te kijken, de zegen werd dan op een grote houten kar met grote wielen naar huis geduwd. Om de boot met een bokkenpoot te teren werd de boot omgedraaid. De zalmvissers uit het dorp kwamen bij de inham ook de netten tanen. Willem taande ook zijn zelf geboete netten. Als de netten ongeveer vijftig keer gebruikt waren, braken de mazen in het net. Willem vertelde dat op een keer om vier uur ’s morgens wel dertien zalmschouwen en viszegenboten uitvoeren. Tot Loevestein lieten ze zich met de stroom meedrijven en scheerden ze de zegennetten over de bodem van de Waal. Behalve door roeiriemen kon de schouw ook met behulp van een zeil worden voortbewogen. Nadat de aangehangen zijzwaarden en het roer binnenboord waren gehaald konden de netten via het gladde achterschip van de zalmschouw zonder beschadigingen binnenboord worden gehaald. Onder de huik op het “vuurduveltje” kookten en bakten ze soms ook wel een portie vis. Ook werd er onder de huik geslapen omdat de zalm in het donker beter te vangen was bleven ze vaak nachten weg. De olielamp werd dan gebruikt om wat te kunnen zien. Een keer kwam Willem met zoveel vis thuis dat opoe het hele gezin op Tom Poezen tracteerde vertelt Hannie

zalmschuit01Behalve zalm vingen ze ook andere vissen. Een keer had hij een steur gevangen die onder de maat was, hij had de vis thuis vastgelegd aan een touw zodat hij nog even kon groeien, helaas was voor die tijd het touw losgesneden en de steur verdwenen. Opa Willem verhuisde van het huis “De drie snoeken” naar de Hovendsestraat toen zijn vader Arie was overleden. Ook stroomopwaarts werd er gevist. Aan de dijk in Herwijnen keken ze naar het waterpeil. Als ze geluk hadden konden ze het touw vastmaken bij het ankergat van een sleper, de kapitein kreeg dan als beloning een portie’ vis.. Willem vervoerde zijn vis per kruiwagen over de Waarddijk en ging dan met het voetveer over naar Woudrichem naar de visafslag. Jan Schreuders woonde de laatste jaren van zijn leven in de Wilhelminalaan, hij had een zegenschuit, een soort verlengde roeiboot met een huik erop, een geolied of geteerd zeildoek. Hij vertelde dat onder deze huik een klein kacheltje stond, daar kon men zich warmen en koffie klaar maken. Terwijl een of twee man roeiden liet een ander het net in de rivier zakken. Nadat het net een poos in de rivier had gedreven werd het op een zandbank aan de Vurense kant in de rivier uit het water gehaald. Ving men op een nacht twee zalmen, dan werd van een mooie dreef (vangst) gesproken. Haalde de ene ploeg het net uit het water, de andere vissers lootten onderling wie er nu zijn net mocht uitzetten. Het net uit het water halen was een zwaar karwei, men gebruikte er een paard voor. Later werd voor dat werk een vlot ingezet. De neerhangende klep op dat vaartuig diende om hetzelfde effect te krijgen als de schuine helling van een rivierstrand. Zaten er zalmen aan het net, dan gingen deze vissen nog al eens erg te keer. De zalm kreeg dan een tik met de zalmhaak om te voorkomen dat ze het drijfnet beschadigden. Behalve particuliere vissers waren er ook mensen die voor “hun deel visten” vertelde Jan. Een bepaald persoon leverde dan de netten waar de vissers mee op visvangst gingen, deze vissers kregen dan een derde deel van de opbrengst, voor gebruik van de vissersschuit moest ook een gedeelte worden afgestaan. Had de vissersvloot van Brakel in een nacht tien zalmen gevangen, dan was dat een grote vangst, ving men niets, dan had men ook geen inkomen, velen zochten daarom werk bij een boer om zo wat bij te verdienen. Het viel dan niet mee om na een dag op het land gewerkt te hebben ’s avonds nog eens te gaan vissen.

De handel

advert02

De gevangen zalmen werden in lange manden gedaan en zo afgevoerd naar de visafslag. Er ging vis naar Kralingseveer, daar was de grootste visafslag van Nederland en daar bracht de vis meer op dan in Woudrichem of in Gorinchem. Het vervoer naar Woudrichem gebeurde met de kruiwagen, en behalve lopend, brachten velen de zalm per fiets weg. Kwam er toevallig een sleepboot langs, dan werd de vissersschuit achter deze boot gehangen, en kwam men dan snel in Woudrichem of Gorinchem, ook stroomopwaarts was er vishandel. De dichtstbijzijnde visafslag was in Woudrichem, van de firma Wijnbelt & Co, in 1908 opgericht door Teunis Wijnbelt. In 1930 veranderde de bedrijfsnaam in Wylax. Ook werden veel zalmen naar Gorinchem gebracht naar de visverkopers en zalmrokerij van Abraham Quakernaat van Spijk, die rond 1840 aan het Eind nr. 32 in Gorinchem een vispakhuis met zelfs een ijskelder bezat. Het ijs voor de kelder werd ’s winters uit de haven gezaagd en afgedekt met een isolerende laag zaagsel. Na Abraham Quakernaat zette J. Schetselaar en Compagnie de handel voort. Zij waren het ook die eind negentiende eeuw het viswater van Brakel pachtten. De NV Zalmvisscherij uit Gorinchem viste in 1916 ook in het Brakelse viswater dat zij had gepacht, daar hoefden ze dan geen gemeentelijke belasting te betalen.

wijnbelt

De meeste zalmen vingen zij echter in de Nieuwe Merwede. In 1925 was de Galgzegenvisscherij van Wijnbelt en Co ook in Brakelse viswater aan het werk. De vishandelaren uit Woudrichem en Gorinchem verhuurden op hun beurt weer viswater aan kleine vissers uit Brakel, die dan tien procent van hun visopbrengst moesten afdragen. Er werkten ook Brakelsen op de galg van de grotere vissers, aanvankelijk tegen een vast loon en later op aandeel in de vangst.

 Oorlogsjaren

Tijdens de oorlogsjaren was door de bombardementen van sluizen en de verminderen van lozingen door stilstand van fabrieken een opleving van de visstand te merken, de pachtprijzen van het viswater konden weer verhoogd worden. Om het herstel van de zalmvisserij te bevorderen werden op verzoek van de vrouwe van Brakel M.S.E. van Dam van Brakel - Vermeulen in 1944 zelfs kribben ingekort om de oude stroming weer te herstellen ten behoeve van de zalmvisserij, echter dat alles mocht niet baten.

Zalmvissers buiten Brakel

Behalve Woudrichem en Gorinchem stond ook Heerewaarden bekend om de zalmvisserij, de naam Zaltbommel verwijst zelfs naar het zout wat nodig was voor het conserveren van de vis.

Historie

De Zalm trekt vanuit zee tegen de stroom in de rivieren op om in de bergen, waar de rivier ontspringt, kuit te gaan schieten. De vissen die dit gedrag vertonen worden ook wel anadrome vissen genoemd. De hindernissen zoals de watervallen onderweg, worden met gemak genomen doordat de vis sprongen van twee meter en hoger kan maken, in Lith is zelfs een zalmtrap aanwezig. De zalmen paaien in de maanden november / december in een geul in de grindbodem. Na het kuitschieten trekken de mannetjes, ook wel hengsten of noorman-netjes genoemd, weer snel terug richting zee. Ze zijn dan broodmager, maar komen in zee weer spoedig op hun oude peil. Het broed gaat meestal na een jaar in de rivier verbleven te hebben richting zee, meestal in de maand mei.

Het visrecht

oudkaartjeHet visrecht werd in Brakel ooit door de Heren van Brakel verpacht. De laatste Heer van Brakel was Dirk Willem van Dam, Van oudsher had Brakel het visrecht op dat gedeelte van de Waal, vanaf Zuilichem tot Loevestein, dus tot aan het begin van de Merwede. Rond 1600 kocht de toenmalige Heer van Brakel het visrecht dat bij de Heerlijkheid Vuren hoorde, zodat zowel aan de zuidzijde als aan de noordzijde gevist kon worden. Het Zuilichemse visrecht werd door aankoop uitgebreid met het visrecht van Herwijnen. Aan de oostzijde lag dus het viswater van de Heerlijkheid Zuilichem en aan de westzijde het viswater van Woudrichem.

Oude techniek

Het vissen naar zalm gebeurde vroeger met een zalmsteek, een vlechtwerk van wilgenteen, vastgezet in de bodem, wat als een soort fuik werkte, dit werd opgevolgd door de drijfnetvisserij en de zalmzegenvisserij. Aan de bovenzijde van de zegen zaten kurken om de bovendraad op het wateroppervlak te houden. De onderkant was verzwaard met zegenstenen. Die werden aan de onderste draad van de zegen bevestigd. De zegenstenen werden op de steenfabriek gebakken. Half ovaal met een gat erin. De netten waren wel honderd meter lang of soms langer tot zelfs zeshonderd meter. De mazen van de winterzalmnetten waren groter dan die van de zomerzalmnetten. Door de normalisatie van de rivier, het aanleggen van kribben en het weghalen van de zandplaten gebruikten de vissers geen klepvlotten meer maar drijvende vlotten, ook wel “galg” genoemd, een soort vlot dat midden op de rivier een kunstmatige kade vormde waartegen men de zegen kon inhalen. De galg werd dan door een sleepboot de rivier opgetrokken. De Waal werd in dreven verdeeld, aan elke dreef lag een aantal schuiten te wachten op zijn beurt om een drijfnet uit te zetten en binnen te slepen.

Negentiende eeuw

archiefstuk

Door de lange strenge winters daalde de vangst tussen 1830 en 1850. In 1858 was de vangst al weer beter en werden met tien schuiten 150 winterzalmen gevangen met een gewicht van tien kilo per vis. Begin 1885 moest de visserij worden gestaakt vanwege het vele drijfijs, later in datzelfde jaar werd de vangst weer bemoeilijkt door het hoge water. Volgens een “staat van de vischvangst in de rivier de Waal langs de gemeente Brakel over 1886” werden er toen door twaalf schepen met een bemanning van 24 personen in totaal 70 stuks winterzalm gevangen van gemiddeld tien kilo zwaar en 50 stuks zomerzalm van gemiddeld 6 kilo zwaar, de totale opbrengst bedroeg 1960 gulden. In 1888 werden er zelfs met 16 schepen en 32 bemanningsleden 145 stuks winterzalm en 40 stuks zomerzalmen gevangen en was de opbrengst zelfs per kilo hoger. Na dat jaar minderde de vangst. Aan de overbevissing probeerde de overheid wat te doen, rond 1850 werden al maatregelen genomen. Een Nationale Commissie van de Vischfokkerij stimuleerde het kunstmatig kweken en uitzetten van vis, vanuit viskwekerijen werden miljoenen jongen vissen uitgezet in de grote rivieren, in 1885 werd via een gesloten internationaal verdrag de overbevissing met name van zalm beperkt. Er was zelfs een plan om midden in de rivier een stoommachine te plaatsen voor het binnenhalen van de zetten voor de vissers. Dit plan is echter nooit uitgevoerd.

Watervervuiling

Door watervervuiling nam de visstand sterk af en door aanleg van kribben en strekdammen en baggerwerkzaamheden voor de vaargeul ging de rivier sneller stromen. Ook veranderingen in het bovenstroomse gebied, waardoor paaigronden verdwenen, zorgde ervoor dat de visstand afnam. Na de steur verdwenen ook de zalm, de elft en de houting. Veel vissers gingen over op paling vissen.

Het doek valt

In de loop van de jaren vijftig viel het doek voor de riviervisserij definitief. Veel vissers vonden werk op de steenfabrieken in de omgeving of op fabrieken in Gorinchem. Een enkele sportvisser probeert nu nog wat te vangen, maar de vangst wordt grotendeels weer teruggezet in de rivier omdat het vuile water de mensen afschrikt om de vis te consumeren. De afgelopen jaren lijkt het water voor de visstand weer beter te worden door de beperkte lozingen en het zuiveren van afvalwater. Ook door het opnieuw uitzetten van vis is er weer hoop op een groeiende visstand in de Waal.

 Bijvende herinneringen

visstraatnamen

In het voormalige gemeentewapen van Brakel zijn twee zalmen te zien. In Brakel zijn in de wijk ten oosten van de Burgemeester Posweg enkele straten vernoemd naar vissoorten die in de rivier de waal de vorige eeuw veelvuldig voorkwamen: de Zalmstraat, de Fintstraat en de Elftstraat. Ook in andere plaatsen langs de rivieren van ons land worden vissoorten vernoemd, denk aan de naam Steurgat. Veel achternamen in Brakel doen denken aan de zalmvisserij, de namen “Van der Zalm” en “Den Hengst” (mannetjeszalm)  

zalmschuit_versteeg

 

 

 

 

  

Bronnen:

vislijst

*Zalmvisserij verleden tijd in dorp Brakel, Reformatorisch Dagblad 27 maart 1979, n.a.v. een interview met dhr. J. Ermstrang uit Brakel.

*Historie van een koningsvis – Jaap Quak 1916. *Zalmvisserij bij Woudrichem – Rien Wols – 2011. *Visserij op de Gelderse rivieren; van broodwinning tot vrijetijdsbesteding, 2011, Aart Bijl.

*De Brakelse riviervisserij 1500-1950 – Aart Bijl, artikel in De heerlijkheid Brakel, Brakel 2014.

*Herwijnse riviervisserij – Aart Bijl, Historische vereniging “’Den Ouden Dijk” Herwijnen, mei 2018.

*Uit het leven van baker Hannemeu en Kneel – Hannie van Wijk-Ermstrang 2009.

*Regionaal Archief Rivierenland in Tiel over de “staat van vischvangst”, provinciaal verslag van Gelderland, archiefnr. 116/2095.

*Oud Gorkum Varia 1996, jaargang 13, nr. 34.

Op de foto hiernaast staan de vissoorten vermeld in de tijd van Willem Ermstrang (1882-1972). Hij maakte deze lijst.

 

Infobord

Op dinsdag 3 oktober 2023 is aan het eind van de Molensteeg op de Waaldijk een infobord geplaatst met teksten en foto's over de Zalmvisserij, maar ook over het Sluske in de uiterwaarden. Op dit infobord leest u ook over de steenoven die ooit langs de rivier hier ter plekke te vinden was.

Over de restauratie van het Sluske en de plaatsing van het bord is een film gemaakt  (klik voor het filmpje)